Het 7 kruidenerfgoed van Bertrand Heidelberger

“Aangezien ik in goede gezondheid ben, maar het uur van de dood niet ken en de leeftijd van 80 jaar ben gepasseerd, schrijf ik ook niet uit egoïsme of hebzucht, maar in het belang van de mensheid wil ik mijn ervaring en kennis niet mee het graf in te nemen, maar als testament aan de wereld ter beschikking te stellen.”

Bertrand Heidelberger (* 15-02-1845, + na 1925) heeft ons het resultaat nagelaten van zijn meer dan 50-jarige ervaring op het gebied van de natuurgeneeskunde. In zijn jeugd werd hij ernstig ziek. Ook had hij te kampen met ingewandsbreuken. In 1905 werd bij hem in beide ogen staar geconstateerd. Hij liet zich aan zijn rechteroog opereren. De operatie mislukte en Bertrand Heidelberger was voor de rest van zijn leven blind aan zijn rechteroog.

Zijn eigen lijdensgeschiedenis bracht hem ertoe zich verder te verdiepen in de natuurgeneeskunde. Hij kwam er achter dat ziekten zich vaak al op jonge leeftijd manifesteerden. Bij zijn kinderen kwam hij tot doorslaggevende inzichten. Hij vermoedde dat te veel en taai slijm de oorzaak was van veel ziekten. Hieruit concludeerde hij dat de oorzaak van veel ziekten moet liggen in een verminderde speeksel- en schildklierfunctie. In de bittere kruiden vond hij verlichting. De bijzondere samenstelling van zijn vitaliserend kruidenmengsel vindt men vandaag de dag in de 7-Kräuter Stern.

Zeven werkzame kruiden uit gecontroleerde biologische teelt

Heidelberger’s 7 Kruiden bestaat uit zeven kruiden uit gecontroleerde biologische teelt, die in een speciale verhouding worden gemengd: absintalsem, duizendblad, jeneverbes, venkel, anijs, karwijzaad, bevernel. De kruiden worden vakkundig geteeld, verzorgd en geoogst en met aandacht verwerkt. Zo kunnen ze maximaal effect hebben. Ga ervoor en blijf gezond.

Het goede nieuws: u kunt wennen aan een bittere smaak. Wees moedig en begin langzaam regelmatig wat meer bitter in uw menu op te nemen. Heidelberger’s 7 Kruiden is ideaal daarvoor, als thee of als poeder – geheel zonder alcohol. De inname van bitterstoffen en andere zelf voorgeschreven kruidenremedies kunnen een arts niet vervangen, maar het helpt ons ziekten te voorkomen, zodat we helemaal in het meest gunstige geval geen arts nodig hebben.

Wij wensen u een goede gezondheid!

“Het poeder bevordert de gezondheid van het speeksel en de schildklier, reinigt de maag en de nieren van het gevaarlijke slijm, en houdt het bloed zuiver en fris. Het desinfecteert alles in de darmen, zodat winden en ontlasting niet meer slecht ruiken. Het bevordert de ontlasting en vernietigt het slijm dat stofwisselingsziekten, ingewandsbreuken, aambeien, kanker, oogziekten, blindheid en de daarmee gepaard gaande ziekten kan veroorzaken”.

Bertrand Heidelberger

Geneeskrachtige planten – de oudste geneeskunde

Een geschiedenis zo oud als de mensheid

De geschiedenis van kruiden is waarschijnlijk zo oud als de geschiedenis van de mens. Voor het grootste deel van het bestaan van de mensheid hadden onze voorouders geen andere medicijnen dan planten. Omdat zij de kringloop van de natuur op geen enkele andere manier konden verklaren, kenden de mensen aan planten bovennatuurlijke krachten toe en zagen zij er geesten en goden in. Planten waren niet alleen voedsel of medicijnen. Genezers brachten zichzelf met plantengif tijdens hun rituelen in een roes, in de hoop kennis op te doen door trance en hallucinaties.

Het is duidelijk dat kruiden in de vroege geschiedenis van de mens onlosmakelijk verbonden waren met het dagelijks leven. Bij de mummie die als Ötzi bekend is geworden werden verschillende kruiden gevonden die de man tijdens zijn leven, zo’n 5.000 jaar geleden, in zijn koker met zich mee droeg. Toen de mens begon te schrijven, legde hij ook schriftelijk vast wat hij over bepaalde planten wist. Enkele van de vroegste vermeldingen over geneeskrachtige planten uit de oude Chinese, Indiase en Egyptische beschavingen zijn tot op heden bewaard gebleven.

Een van de oudste beschrijvingen van laurier, karwijzaad en tijm is te vinden op een 5000 jaar oud kleitablet van de Sumeriërs. De Papyrus Ebers uit het oude Egypte is ongeveer 3.500 jaar oud en behoort tot de oudst bewaard gebleven teksten überhaupt. Het is ook de oudste tekst op het gebied van de geneeskunde. De 20 m lange rol bevat 877 geneeskrachtige plantenrecepten en beschrijvingen van bijvoorbeeld anijs, karwijzaad, lijnzaad, hennep en monnikspeper.

De traditionele Chinese geneeskunde kan terugblikken op een even lange geschiedenis. Ook de inheemse volkeren in Noord- en Zuid-Amerika wisten welke plant voor welk doel gebruikt moest worden. De kennis erover werd daar bijna uitsluitend mondeling doorgegeven.

Hoewel de geneeskunde in de verschillende culturen sterk van elkaar verschilt, zijn er verbazingwekkende overeenkomsten in de beoordeling van de afzonderlijke kruiden en hun werkzaamheid. Zo zijn planten die bitterstoffen bevatten altijd en overal gebruikt om spijsverteringsstoornissen te verlichten, zoals de schors van de Zuid-Amerikaanse condurangostruik door Indiaanse sjamanen, de wortelstok van de kalmoes of kurkuma door Indische en Chinese genezers.

Geleerden uit de klassieke oudheid leggen de basis voor de hedendaagse farmacologie

Hippocrates van Kos (ca. 460 – 370 v. Chr.) was tijdens zijn leven al een beroemdheid en wordt beschouwd als de grondlegger van de wetenschappelijke geneeskunde. Onder hem werd het Corpus Hippocraticum geschreven, dat ongeveer 60 geschriften bevat. Het bevat gedetailleerde instructies voor het gebruik van kruidengeneesmiddelen. Theophrastus (ca. 380 – 286 v. Chr.), leerling van Aristoteles, wordt beschouwd als de vader van de botanica. Hij beschreef in zijn werk The History of Plants ca. 455 geneeskrachtige planten en hun werking.

Ruim 300 jaar later schreef Pedanios Dioscorides rond 78 na Chr. zijn vijfdelige geneesmiddelenleer, die toonaangevend was voor alle verdere boeken over geneesmiddelen tot in de 16e eeuw: de Materia Medica. Hierin beschrijft de oude arts ongeveer 800 kruiden-, dier- en mineraalgeneesmiddelen en 4.000 medicinale toepassingen. De meeste van deze uitspraken over de werking van planten, die gebaseerd zijn op ervaring, gelden vandaag de dag nog steeds en zijn wetenschappelijk geverifieerd. Dioscorides introduceerde ook voor het eerst een systematiek van geneeskrachtige planten. In 512 werd een prachtig geïllustreerd exemplaar gemaakt van het gedeelte van de Materia Medica dat alleen de planten bevatte. Geïnteresseerden kunnen dit historische document bewonderen in het Deutsche Museum in München.

Tegelijkertijd verzamelde Plinius de Oudere (25 – 79 na Chr.) in 37 delen in de Historia naturalis alles wat er in zijn tijd bekend was over de werkzaamheid van planten. De gelijkenis met het werk van Dioscorides is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat beide uit dezelfde bronnen putten. De Historia naturalis waren van groot belang voor de ontwikkeling van de natuurwetenschappen.

Ten slotte zette Claudios Galen uit Pergamum (129 – 211 n.Chr.) het werk van zijn voorgangers voort en ontwikkelde zijn systeem dat bekend staat als Galensimus. Galen kende aan de planten bepaalde kwaliteiten toe: enerzijds de basiseigenschappen zoals warm of koud, vochtig of droog, anderzijds de smaakkwaliteit zoals bitter, zout, zoet of zuur en ten slotte de werking, bijv. laxeermiddel, braakmiddel, enz. Hij ontwikkelde ook de vier-sappenleer. De lichaamsvloeistoffen bloed, slijm, gele en zwarte gal staan daarin op de voorgrond. Als deze sappen niet op evenwichtige wijze in het lichaam worden verdeeld, ontstaan er volgens deze leer ziekten. Elk van de sappen is toegewezen aan een van de vier elementen vuur, aarde, lucht en water, wat de onbalans nog inzichtelijker maakt.

Na de val van het West-Romeinse Rijk is de medische kennis uit de oudheid grotendeels verloren gegaan. Geschat wordt dat in totaal slechts 10% van de literatuur uit de oudheid is overgeleverd. Daarmee was tegelijk de kruidengeneeskunde grotendeels verdwenen. Als gevolg van de christianisering werden ziekten gezien als straf van God of als hekserij, en genezing werd vooral gezocht in zegenspreuken en gebeden. Het natuurgeloof van heidense volkeren werd gedemoniseerd, verboden en vervolgd.

Kloosters als bolwerken van geneeskunde en geneeskrachtige planten in de Middeleeuwen

Karel de Grote (748 – 814), koning der Franken, heeft met zijn decreet Capitulare de villis een beslissende bijdrage geleverd aan de heropleving van de kruidengeneeskunde. Hij verordonneerde de teelt van geneeskrachtige en groenteplanten in kloostertuinen en in openbare en boerentuinen. De lijst van Capitulare bevat 73 plantensoorten, nuttige planten zoals groenten en geneeskrachtige kruiden alsmede 16 verschillende soorten fruitbomen. In de lijst zijn zowel inheemse als mediterrane planten opgenomen, zoals anijs, komijn, peterselie, rozemarijn, salie, venkel enz. Het enige afschrift van de Capitulare de villis dateert waarschijnlijk uit de jaren ’30 of ’40 van de 9e eeuw en bevindt zich momenteel in de Herzog August-bibliotheek in Wolfenbüttel.

In de 8e eeuw kwamen de Benedictijner monniken vanuit Italië naar Midden-Europa. Toen zij kloosters stichtten, legden zij symmetrische kloostertuinen aan naar Romeins model. De monniken hadden talrijke geneeskrachtige kruiden uit hun vaderland bij zich. Veel daarvan herkennen we nu nog aan hun vergermaanste Latijnse namen: melissa werd melisse, salvia werd salie, thymus werd tijm en lavendula werd lavendel. Ook de teelt van groeten, fruit en geneeskrachtige kruiden in de benedictijner kloosters beantwoordde aan de eis om zo zelfvoorzienend mogelijk te leven.

Tot de bekendste medische geschriften uit de Middeleeuwen behoort het Lorscher Arzneibuch. Het werd rond 795 geschreven in het klooster van Lorsch in Worms en is het oudste bewaard gebleven Duitstalige manuscript over geneeskrachtige planten en de kloostergeneeskunde van die tijd.

Walahfridus Strabo (809-849), abt van de benedictijner abdij van Reichenau, beschrijft in zijn leerdicht Hortulus (de tuin) voor het eerst 23 geneeskrachtige planten in dichtvorm. Strabo’s werk wordt nog steeds beschouwd als een literair en botanisch meesterwerk. Hildegard von Bingen (1098 – 1179), eveneens benedictijn en abdis, beschrijft in haar werken Physica en Causae et Curae meer dan tweehonderd planten. De medische geschriften van Hildegard van Bingen zijn een mengeling van volkskundige ervaringen, overleveringen uit de klassieke oudheid en benedictijnse traditie. Zij en haar werk zijn ook vandaag de dag nog bij velen bekend.

In de Middeleeuwen werkten vooral nonnen en monniken als artsen en apothekers en waren zij van groot belang voor de medische verzorging van de bevolking. In de late Middeleeuwen ontsloegen de universiteiten die op veel plaatsen, waaronder ook in Duitsland, werden gesticht, de geestelijkheid uit de geneeskunde. Vanaf dat moment hebben zij de artsen opgeleid. Naast geneeskunde werd farmacie een apart vak.

Verspreiding van medicinale kruidenkunde in de moderne tijd en planten uit de nieuwe wereld

De uitvinding van de boekdrukkunst in het midden van de 15e eeuw maakte de kennis van geneeskrachtige planten toegankelijk voor een breder publiek. Kruidenboeken waren in deze tijd na de Bijbel de meest gelezen boeken. Hieronymus Bock, een geestelijke die als nevenberoep de geneeskunde beoefende, schreef zijn kennis in 1539 op in het Kreütterbuch. Leonhart Fuchs, professor in de geneeskunde aan de universiteit van Tübingen, publiceerde in 1532 in het Latijn een geïllustreerd boek over planten, de Historia stirpium. In Duitse vertaling werd het een jaar later ook gepubliceerd als New Kreüterbuch.

De ontdekking van het Amerikaanse continent en de zeeroute naar Indië brachten talrijke nieuwe planten naar Europa, zoals de kinabast, de colanoot of de braakwortel.

Kruidengenezers werden vervolgd als heksen

In de loop der eeuwen, zelfs buiten de muren van kloosters en universiteiten, waren mensen uit het volk, in Midden-Europa vooral vrouwen, kruidendokter. De oeroude kennis van de Germanen over kruiden, hun gebruiken en riten is eeuwenlang van generatie op generatie overgeleverd. De kruidenvrouwen werden vooral voor vrouwenkwalen geraadpleegd; zij traden op als vroedvrouwen en artsen. De kerk zag in de activiteit van deze vrouwen godslastering en een ongewenste heidense cultus en bovendien een concurrentiestrijd met kerk en staat. Tienduizenden van deze vrouwen, die kennis hadden van de geneeskrachtige werking van kruiden, werden daarom wreed vervolgd en onschuldig op de brandstapel gezet. Een moeilijk en complex hoofdstuk in onze geschiedenis.

Moderne synthetische geneesmiddelen verdringen genezing door planten

De pijlsnelle ontwikkeling van de chemie in de 19e en 20e eeuw heeft de traditionele kruidengeneeskunde meer en meer naar de achtergrond gedrongen. Momenteel zijn fytofarmaca en homeopathica goed voor 31% van de vrij verkrijgbare geneesmiddelen (bron: Bundesverband der Arzneimittelhersteller e.V.: Der Arzneimittelmarkt in Deutschland – Zahlen und Fakten, 2017). Slechts ongeveer 250 planten worden thans nog medicinaal gebruikt. Intussen beleeft de fytotherapie echter een renaissance. Uit enquêtes blijkt dat veel patiënten de voorkeur geven aan behandeling met natuurlijke geneesmiddelen.